Boom/Struik van de week: Prunus padus en serotina

Kersen

De kersen die aan bomen groeien behoren allemaal tot het geslacht Prunus. De waterkers en de tuinkers dus niet.

Ook de sierboom met die ontzettende hoeveelheid, vaak dubbele bloemen, hoort daarbij. Het is de boom waarover het beroemde gedicht van Garmt Stuiveling gaat.

De prunus

            Onverwacht en plotseling

            stond de prunus deze morgen

            weer met tak en stam verborgen

            in een wolk van bloeseming,

            die zo blank, zo smetloos zuiver straald’en met de wind bewoog,

            dat door mij een stille huiver van verraste vreugde vloog.

Tot zover het eerste couplet.

Er bestaat een enorme verscheidenheid gekweekte sierbomen uit het geslacht Prunus. Vooral de Japanners hebben zich daar voor ingespannen.

Er bestaat daar een Kersenbloesemfeest, Hanami Matsuri.

Jaarlijks in april – als in Japan de kersenbomen in bloei staan – trekken Japanners massaal de parken in beladen met manden vol voedsel, veelkleurige zitkleden en goede zin. Het is lente!

Er bestaan echter ook wilde kersen in Nederland en daar behoren twee soorten vogelkers toe:

De gewone vogelkers (Prunus padus) en de Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina).

De geslachtsnaam ‘Prunus’ is de oude Latijnse naam voor ‘pruim’. De soortaanduiding ‘padus’ is de naam van een verder onbekende boom. De soortaanduiding ‘serotina’ betekend ‘laatbloeiend’.

De soorten zijn gemakkelijk uit elkaar te houden als je weet waar je op moet letten. Bij de gewone vogelkers hangen de bloemtrossen en zijn de bladen mat lichtgroen. Bij de Amerikaanse vogelkers staan de bloemtrossen schuin omhoog en zijn de bladen leerachtig, wat glimmend en donkergroen.

Een trucje is ook om wat van de bast van een jonge twijg te krabben en dat te keuzen en dan ruiken. Als dat een sterke amandelgeur oplevert: Amerikaanse vogelkers.

De Amerikaanse vogelkers wordt ook wel ‘bospest’ genoemd vanwege zijn geestdriftig voorplantingsgedrag in bossen.  Oorspronkelijk uit Amerika en vanaf de 17de eeuw naar Nederland gehaald, als welkome aanvulling in arboreta en voor de houtproductie. Tijdens de grote herbebossingen rond 1920-1950 werden er, vaak gemengd met grove den, ook veel Amerikaanse vogelkersen aangeplant. De soort diende als vulhout en als bodemverbeteraar.

In productiebossen met voortdurende dunning ontstaat steeds voldoende licht en kan een pionierplant als de Amerikaanse vogelkers zich prima voortplanten. In gesloten bossen met loofhout, zoals die worden nagestreefd om hogere natuurwaarden te krijgen, gaat de Amerikaanse vogelkers achteruit.

Onderzoek heeft uitgewezen dat op Amerikaanse vogelkers inmiddels meer insecten voorkomen dan op gewone vogelkers. De boom zorgt dus voor een hogere biodiversiteit.

Kortom, de natuurliefhebber heeft eigenlijk weinig reden om de Amerikaanse vogelkers ´bospest´ te noemen.

Tekst en foto’s: Aad van Diemen