Boom/Struik van de week: Prunus Spinosa

Sleedoorn

De sleedoorn (Prunus spinosa) is een van de vroegst bloeiende struiken. Eind februari kon je hem dit jaar al in bloei aantreffen. Het is daarom een waardevolle plant voor de vroege wilde bijen zoals allerlei hommelkoninginnen en diverse zandbijsoorten. De bloemen verschijnen in grote aantallen en eerder dan de bladeren, waardoor je prachtig wit oplichtende bloemenschermen ziet in de berm of aan de bosrand. Het effect is zo mooi omdat de takken van de sleedoorn zelf zwartachtig zijn en de naaststaande bomen nog geen blad hebben. De sleedoorn wordt tot drie meter hoog.

Hij  behoort tot het geslacht Prunus, waartoe ook de zoete kers (Prunus avium), de kerspruim (Prunus cerasifera) en de pruim (Prunus domestica) toe behoren. De sleedoorn vormt gemakkelijk bastaarden met de gewone pruim en ook in Breda daarvan zijn daarvan voorbeelden te vinden o.a. bij het viaduct bij Bavel. De hybriden zijn vruchtbaar en variabel meldt Heukels’ flora.

Men vermoedt dat er ook spontane bastaarden zijn met de kerspruim. De kerspruim bloeit overigens nog iets eerder en wordt als tuinboom gezet en dan vaak de roodbladige variant ‘Nigra’. De gewone kerspruim kun je ook verwilderd tegenkomen. Deze boom is oorspronkelijk afkomstig uit Zuidoost Europa en vormt hier maar zelden vruchten. Het geslacht Prunus telt ongeveer 430 soorten en is te vinden in de gematigde zones op het noordelijk en zuidelijk halfrond. Vooral in Japan zijn prunussoorten al eeuwen in zwang en daar zijn talloze cultivars gekweekt.

De sleedoorn groeit op vochtige, voedselrijke, vaak kalkrijke plaatsen aan bosranden, in heggen en is zeker ook in het Markdal te vinden. De sleedoorn doet zijn naam eer aan want heeft vele scherp gepunte takken: echte doorns dus. U weet het verschil met stekels? De onsterfelijke liedtekst: ‘rozen hebben doorns, liefde doet zo een pijn’, klopt niet. Rozen hebben stekels. Een doorn is een puntig takje, een stekel is een hard kegelvormig uitsteeksel van de opperhuid. Probeer maar: van een roos, maar ook van een braam, schuif je de stekels met de bast van de tak af. Dat lukt echt niet bij de sleedoorn. De sleedoorn vormt ook uitlopers en kan in een paar jaar vele vierkante meters veroveren die een ondoordringbare vesting vormen. Een ideale nestgelegenheid voor vogels. In mei en juni kun je de sleedoorn opeens helemaal ingepakt zien in spinsel. Dan is de meidoornstippelmot (Yponomeuta padella) bezig. Deze nachtvlinder is niet schaars; dat geldt niet voor koningspage waarvan de rups het bijna uitsluitend moet hebben van wat kwijnende sleedoornstruiken. Ook de iets minder zeldzame, maar toch bedreigde sleedoornpage, is op de sleedoorn aangewezen.

De sleedoorn produceert, vaak in grote aantallen, sleepruimen in het najaar. Dat zijn kleine, ronde, berijpte pruimen. Diepblauw van kleur en hard om te voelen. Ze blijven er lang aanzitten. Na een vorstnacht kun je ze oogsten en op brandewijn zetten. Je krijgt dan een prachtige dieprode drank met een amandelaroma. Doe er tevoren wel suiker bij want sleepruimen, ook na nachtvorst, blijven heel zuur.

De wetenschappelijke geslachtsnaam naam ‘Prunus’ is afkomstig van het Griekse ‘prune’ en betekent ‘pruim’. De soortaanduiding ‘spinosa’ betekent doornig. In de Nederlandse naam ‘sleedoorn’ heeft ‘slee’ de oerbetekenis ‘blauw’. Het woord ‘slee’ is verwant aan het Slavische ‘sliva’ dat pruim betekent. Denk aan ‘slivowitz’ = pruimenjenever.

Alle reden om het glas te heffen op de sleedoorn, die in stad en Markdal, een zeer waardevolle en opmerkelijke plant blijkt.

Foto’s en tekst: Aad van Diemen