Boom/Struik van de week: Prunus

Zoete en zure kers

De stamvader van onze fruitboom de kers is de zoete kers (Prunus avium). De geslachtsnaam ‘Prunus’ komt uit het Grieks en betekent ‘pruim’. Ons woord ‘pruim’ is ofwel al heel vroeg afgeleid van dit Griekse woord, of is afkomstig van een nog eerdere gezamenlijke afstamming. De soortaanduiding ‘avium’ betekent ‘vogel’. Het is echter niet de vogelkers, die heet Prunus padus, waarbij ‘padus’ een oude Griekse naam voor een verder onbekende schaduwminnende boom was.

Uit de in cultuur gebrachte varianten van de zoete kers is vaak weer verwildering opgetreden en thans is het vrijwel onmogelijk om de ‘echte’ wilde exemplaren te onderscheiden van verwilderde. Toen we deze zomer op vakantie in de Italiaanse Alpen waren, in het Aostadal, stonden langs weg naar een dorp te midden van weiden en akkers, overal zoete kersen. Het was duidelijk een ander slag wilde kersen dan in Nederland. Ze waren groter, maar niet zo groot als die uit de Betuwe bij de groenteboer. Wel lekker. We hebben er flink van gegeten en meegenomen voor het toetje. Het aardige was dat elke boom weer kersen had met een andere smaak. Dit zijn ongetwijfeld de bedoelde kruisingen geweest tussen cultuurrassen en wilde zoete kers.

De kersenbomen die we in onze loofbossen en het Markdal kunnen vinden, vallen vanaf medio april en begin mei op door de mooie witte bloesem. De bloemen hebben vijf kroon- en kelkbladen, veel meeldraden en een vruchtbeginsel met stijl en een stempel die in de bloembodem is ingezakt. De vruchten die in de zomer en nazomer en soms nog in de herfst te zien zijn, hebben de duidelijke vorm van kleine kersen en zijn rood tot paarsachtig zwart.

De bladeren komen tegelijkertijd met de bloemen uit de knoppen te voorschijn. Ze zijn aanvankelijk lichtgroen en teer, met aan de onderkant een verspreide beharing. Op de lange steel zitten twee klieren vlak onder de aanhechting van de veernervige bladeren. Ze kunnen meer dan een decimeter groot worden, hebben een gezaagde rand en lopen uit in een spitse punt. De vorm is langwerpig en de grootste breedte vind je boven het midden. Later is de kleur is dan veel donkerder groen en de bladeren zijn dan niet meer doorzichtig.

Vrij dicht opeen opgegroeide bomen leveren mooi hout van goede kwaliteit, dat onder meer voor meubels en fineer wordt gebruikt. Van de kersen kan men jam, siroop en hoestmiddeltjes maken. Van fijngestampte kersen worden likeuren gedistilleerd. De kersen zijn zeer in trek bij spreeuwen. Op ongunstige omstandigheden, zoals een hoge grondwaterstand, beschadigingen, parasieten, en te zware bemesting, reageert zoete kers door te gommen: de bast scheidt dan een kleverig, bruinig vocht uit.

De zure kers of kriek (Prunus cerasus) komt oorspronkelijk uit Zuidwest-Azië. Deze tot zes meter hoge struik wordt gekweekt om de vruchten (morel) en verwildert soms in bosranden en langs oevers. Het is een zeldzame plant in Nederland. Een soort die we verwilderd veel meer tegenkomen is de kerspruim (Prunus cerasfera). De bloemen zijn meestal alleenstaand, vrucht bolrond. Deze struik wordt tot acht meter hoog. Er bestaat een variant met rode bladeren die veel wordt aangeplant in tuinen.

Het Nederlandse woord ‘kers’ is een vroege ontlening aan het Latijnse ‘cerasos’ dat weer van het Griekse ‘kerasos’ komt. Het is waarschijnlijk een Anatolisch leenwoord, dat steeds de zoete kers aanduidde.

Het woord ‘morel’ kan komen van ‘amarus’ = bitter of ‘morus’ = donker.

‘Kriek’ is een verkorting van prunum graecum =‘Griekse pruim’. ‘Graecum’ werd ‘kriek’.

 ‘Cerasfera’ tenslotte betekent kersdragend: van ‘cerasos’= kers en ‘ferre’=dragend.

Tekst en foto’s: Aad van Diemen