Boom/Struik van de week: Robinia

Robinia

Van onze inlandse bomen is de robinia (Robinia pseudoacasia) in mijn ogen het grootste buitenbeentje. Om te beginnen de naam. Geen boom wordt zo hardnekkig met de verkeerde naam genoemd. Bijna iedereen spreekt van ‘acacia’.  In oudere plantkundige literatuur staat die naam ook, dus zo gek is het gebruik van die naam niet.

De wetenschappelijke geslachtsnaam ‘Robinia’ is  genoemd naar vader en zoon Jean en Vespasien Robin, lijfartsen van koning Hendrik IV van Frankrijk. Deze plantten in 1601 een robinia in de tuin van het Louvre in Parijs. De soortaanduiding pseudoacacia komt van ´pseudo´ dat is ´onecht´ en  ´acis´ dat is ´doorn

Het geslacht ‘acacia’ komt voor in Amerika, Afrika, en Australië en behoort tot de mimosa-achtige. Er zijn 1600 soorten, waarvan 1000 in Australië. Het meest bekend is de mimosa met de gele bolvormige bloemen die bij ons wordt aangeboden in winkels rond februari.

De robinia die wij kennen, heeft dus niets met deze acasia te maken. Onze robinia komt uit een klein gebied in Noord-Amerika en is al in 1600 in Europa ingevoerd.

Uitzonderlijk is dat de robinia een vlinderbloemige boom is en daar zijn er nauwelijks van in het wild. Alleen de goudenregen en de blazenstruik kom je wel eens verwilderd tegen. De robinia daarentegen verwildert zeer makkelijk en kan zelfs woekeren. De boom houdt van losse open grond en in Brabant en ook in het Markdal kan men hem veelvuldig aantreffen.

In juni gaan de witte bloemen bloeien en ik herinner me een grote boom in een vroegere woonplaats, die dan heerlijk rook en een week lang de hele omgeving liet geuren. De bloemen bevatten veel honing en de bijen bezoeken de bloemen graag. Dat moeten wel grote bijen zijn , zoals honingbijen en hommels, want kleine bijen krijgen de scharnier van de vlinderbloem niet open.

Een andere eigenaardigheid van deze boom is dat hij flinke stekels heeft; veel groter dan de meidoorn of braam. Deze stekel is een vergroeiing van een steunblaadje onder de bladaanzet. Het is dus geen doorn. Een doorn is een takje met een punt, zoals bij de sleedoorn. Stekels kun dus gemakkelijk zijdelings omduwen, omdat ze alleen maar aan de bast vastzitten. Doorns zitten vast aan het hout: zijn hout.

Het hout van de robinia is bijzonder hard, harder dan eikenhout zelfs, en er bestonden een twintigtal jaren geleden hoge verwachtingen dat dit hout het tropisch hardhout zou kunnen vervangen. Met grootschalige aanplant in Europa en Noord-Amerika zouden zo de tropische oerwouden kunnen worden gespaard.

Je kon beleggen in robiniaplantages. Die verwachtingen zijn niet uitgekomen. Het robiniahout kan maar tot drie meter worden geleverd, omdat de stammen al snel vertakken.  Er treedt veel zaagverlies op omdat het hout nogal krom is; de stam bevat veel looizuur waardoor gewone spijker gaan roesten; de groei stopt na 40 jaar. Je ziet eigenlijk nooit dikke robinia’s. Het gevolg is dat er geen brede planken zijn te leveren. Als gevolg van dit rijtje nadelen, wordt Nederlands robiniahout nagenoeg uitsluitend als paalhout aangewend.

Als laatste bijzonderheid, tenslotte is de boom giftig in alle onderdelen behalve de bloemen. Ook bij het verwerken van het hout kunnen mensen last krijgen.

Tekst en foto’s: Aad van Diemen